
Voor altijd zal de herinnering aan mijn twintigste verjaardag in 1962 verbonden zijn met begin en einde. Mijn eenentwintigste levensjaar stond voor de deur en op diezelfde dag maakte ik bijna mijn einde mee, samen met drie jonge vliegers.
Ik sta voor het raam aan de Adelaarsweg. Nieuwsgierig kijk ik naar de grote kuil in de zandvlakte voor ons huis. Het zijn werkzaamheden, zo weet ik van mijn vader, die eigenlijk twintig jaar te laat worden uitgevoerd. Ik heb het verhaal al zo vaak gehoord. En nu u ook. Een Engelse bommenwerper was na een missie boven Duitsland op de terugweg naar huis. Aangeschoten door het Duitse afweergeschut verloor het toestel hoogte. Eén vleugel raakte de laatste huizenrij voor het Volewijckpark. Het toestel stortte neer op een open plek tussen de bomen en sloeg een diep gat in de grond. Het gebied werd afgezet en de Duitsers gooiden nog diezelfde dag de kuil dicht.
Twintig jaar nadien zie ik het hele park tegen de vlakte gaan. De IJ-tunnel, u weet het inmiddels. Zonder veel gemor van de omwonenden sneuvelen de prachtige bomen, slachtoffers van het toekomstig verkeer. Bulldozers brommen wekenlang om het terrein te egaliseren. Wat overblijft is een kale zandvlakte, wachtend op bedekking.

Op mijn verjaardag zijn werkmensen met lieslaarzen in een groot, trechtervormig gat aan het werk. Als ik aankom, staan er maar een paar mensen achter het lint dat rondom de kuil gespannen is. Of liever: ze staan aan de rand en het lint voorkomt dat ze erin vallen. Het graf is vrij diep. Aan één zijde staat een kraan die de grote stukken eruit tilt: een halve vleugel, een motor, een vergane stoel, een propeller. Verder is er veel onherkenbaars bij. Het grondwater heeft een felgroene kleur van de verfstof die bij een ongeluk op zee als herkenning gediend zou hebben. De lieslaarsmannen – tot hun knieën in de drab – wroeten gebogen met hun handen onder water en halen allerlei kleine, vormeloze voorwerpen naar boven. De ergste modder vegen ze eraf. Daarna klimmen ze, soppend en glijdend, tegen de rand op en dompelen het opgedolven voorwerp in een grote bak met water om het schoon te spoelen. Alsof ze gedoopt worden, denk ik. De werklieden deponeren de gewassen resten voorzichtig aan de rand van de kuil.
Ook botten en botjes van de vliegeniers. Ze worden bij elkaar gelegd, groot bij groot en klein bij klein. Het is een sinister gezicht en ik vraag me af wat ze ermee zullen doen. Terugsturen en alsnog begraven? Nu ik de botten zie, word ik nieuwsgierig. Hoe zou zo’n bot aanvoelen? Ruw en koud? Langzaam schuifel ik langs de rand. Niemand let op mij. Nog even en dan kan ik met mijn schoen een paar kleine botjes aanraken. Ik doe nog een stap naar voren en sta aan de rand, het lint gespannen tegen mijn middel. Vliegensvlug buk ik me, maar de rand brokkelt plotseling af. Ik heb geen houvast meer en langzaam schuif ik de kuil in. Mijn vingers klauwen tevergeefs in de zijwand. Even heb ik het gevoel levend begraven te worden, maar een paar sterke handen grijpen me vast en duwen me weer naar boven. Ik grijp een toegestoken hand en even later sta ik weer aan de rand van de kuil. Verdwaasd en geschrokken, maar nu het middelpunt van de belangstelling. Op mijn verjaardag!
Heel gek, de commentaren van de werklieden en de kijkers laten me koud. Ik begin pas te bibberen als ik iemand somber maar heel duidelijk hoor zeggen: ‘We hadden je bijna bij die Engelsen kunnen leggen.’ Als ik naar huis loop, soppend in mijn schoenen, stromen de tranen over mijn gezicht.
© 2025 Dick de Scally. Op deze publicatie berust auteursrecht.
Overzicht alle afleveringen “Het park en wij“.
Dick maakt deze serie geheel op eigen titel.
Reageren? Voor nu kunt u contact met de redactie opnemen via de link onderaan de website.
Wij sturen dan uw mail door naar Dick.
Op de hoogte blijven van toekomstige artikelen in deze serie?
Schrijf u dan in op de nieuwsbrief
Amsterdam Noord Botten