Oorlogskind

Het was Kerstmis 1938. Geen uitbundig feest want alom heerste schaarste en het uitbreken ven de 2e Wereldoorlog stond voor de deur. Bovendien was het echt winter met ijs in de sloten en sneeuw op de daken. Mijn vader had op 1e Kerstdag nog een tochtje op de schaatsen gemaakt en bij mijn moeder duidde nog niets op de aanstaande bevalling.

Wim Mulder bracht een groot deel van zijn jeugd door in Amsterdam-Noord. (9 tot 15 jaar). Daarvoor woonde hij in Groningen en Winschoten en heeft zijn herinneringen daarover ook op papier gezet. Om chronologische reden start hij deze serie met de eerste 2 plaatsen en vervolgt daarna met een tiental verhalen over zijn jeugd in Amsterdam-Noord.
Deze aflevering speelt zich af in Groningen.

Maar op 2e Kerstdag was het toch zover. Er werd een jongetje geboren in huize Mulder en ze noemden hem Willem (Wim). Waarmee ik vernoemd werd naar de vader van mijn vader. Ik werd dus geboren op 26 december 1938 in de stad Groningen, op het adres: Stephensonstraat no 6.

Het was een benedenwoning in een rijtje met een tuintje erachter. In een gewone straat, in een gewone buurt. Geen chic de la chic en ook geen achterbuurt. Later verhuisden wij naar no 22A, in dezelfde straat, maar nu op een bovenwoning. Er woonden veel spoormannen in die wijk, want het lag dichtbij het Hoofdstation van Groningen. Ik groeide voorspoedig op en was de trots van mijn ouders, die nu een echt gezinnetje vormden en hier beginnen mijn eerste herinneringen.

Langzaamaan werd ik mij bewust van het leven en keek verwonderd om mij heen. Nog niet met de kennis en kunde van grote mensen, maar met de vindingrijkheid en het lijfsbehoud van een kind.

Met mijn vriendje Wilto speelden wij bij hem thuis met een spoorbaan. Natuurlijk niet zo’n echte, met locomotief, wagonnetjes en rails, maar met eenvoudige middelen en veel fantasie. We scheurden namelijk een krant in reepjes (dat was de rails) en sleepten er een schoenlepel overheen (dat was de trein). Het stationsemplacement werd zo groot als de krant het toeliet. 

Plotseling kwam Wilto’s moeder de kamer in. Vernielde met haar grote schoenen onze spoorbaan en bleef nerveus door het raam naar buiten staan kijken. De anders zo lieve en zorgzame moeder was zich zelf niet meer en heel erg nerveus. Toen klonk de deurbel. Mijn vader stond voor de deur en zei: “Ik kom Wim halen en we moeten direct naar huis”.

Terwijl ik aan mijn vaders hand zowat werd meegesleurd hoorden we in de verte een dof gerommel. “De Canadezen komen eraan “, zei vader.

“Zijn wij dan bang voor Canadezen” vroeg ik. “Nee” zei vader “, maar die komen ons bevrijden en dan wordt het vrede”. “Is dat dan erg, dat het vrede wordt.?” vroeg ik. Vader gaf geen antwoord en peuterde alvast de huissleutels uit zijn broekzak. Die Duitsers daar had je als kind toch helemaal geen last van.

Nou ja, ze zagen er wel een beetje vreemd uit. Strak grijs pak met hier en daar een paar zwarte strepen en vaak een helm op hun hoofd. Soms liepen ze met een hele groep bij elkaar en marcheerden keurig in de maat. 

Op een keer, toen ik met mijn moeder in de Herenstraat liep kwam er zo’n groep voorbij. Ze leken allemaal op elkaar totdat ik ontdekte dat het enige verschil zat in hun gezichten. De een met een rond gezicht de ander langwerpig, iemand met een puntneus en de ander met een brede neus.

Mijn moeder’s gezicht en die van mijn oma waren mij intussen wel bekend, maar dat alle mensen een ander gezicht hebben besefte ik toen voor het eerst. Met dank aan de Duitsers.

En je kon ook wel met ze lachen. Bij het begin van het Stadspark stond een schildwachthuisje. Smal en met rood witte banen geschilderd. Als je er langs moest kwam er een soldaat uit het huisje en controleerde papieren en zo. 

Maar als kind had je geen papieren en dan riep hij “Weck ins Haus” en deed net of hij achter je aankwam. Nou dat was rennen en lachen natuurlijk.

Als kind leef je in een heel andere wereld dan de grote mensen. Voor mij was het allemaal heel gewoon en niet zo beangstigend. Je speelde met beperkte middelen en bij honger of dorst ging je bij bekende vrijgevige mensen langs.

Oma Mensinga, die beneden ons woonde, bakte wel eens een pannenkoek voor ons en van de buurvrouw aan de overkant van de straat kregen we dikwijls een beker melk. En verder zochten we ons eigen kostje bij elkaar. In vuilnisbakken vond je soms een half afgekloven stuk fruit. Soms een paar half gare bruine bonen of een melkfles met nog een paar druppeltjes erin. Toen mijn oma dat eens zag kreeg ik ongenadig op mijn broek, want in de grote mensen wereld hoorde dat niet. Ze begreep niet dat ik enorme immuniteit aan het opbouwen was en zeker nog meer dan 80 jaar mee zou gaan.

Dat had trouwens niet veel gescheeld want toen we thuisgekomen waren werd het gebulder van de kanonnen heviger en gingen de Duitsers terug schieten. Op de hoek van de straat was een Duits kanon geïnstalleerd en die probeerde een Canadese tank terug te dringen. De tank raakte het kanon niet, maar wel de tegenovergelegen winkel, waar vaten met olie werden getroffen. Die vlogen in de brand en in no time stond de straat in lichter laaie. De Canadezen naderden en de Duitsers boden felle weerstand en onze straat stond in brand. Het werd kritiek.

Essex Scottish Regiment infanteristen en burgers op de Paterswoldseweg:
brand bij Stephensonstraat. 14-04-1945
Foto: Public Archives Canada, Groninger Archieven.

Vader hielp mee met het blussen en moeder verzamelde belangrijke documenten en goederen om het pand te verlaten. Zelf werd ik naar de kledingkast gestuurd om zoveel mogelijk kleren mee te nemen. Makkelijk gezegd, maar hoe doe je dat als alle kleding aan knaapjes hangt op een roetje buiten handbereik. Trekken aan iedere jurk en broek tot hij loslaat. Helaas wordt schade door oorlogsgeweld niet vergoed. En menig kledingstuk zal gehavend uit de strijd zijn gekomen. 

Toch maar oppakken en de deur uit naar de overkant van de straat. Gelukkig hadden de strijdende partijen het niet op mij voorzien en ik ben ook geen verdwaalde kogels tegengekomen. We hebben daar zolang bij een tante gelogeerd en de brand is een aantal huizen, voordat wij aan de beurt waren, gestopt door de enorme inspanning van de buurtbewoners, die met gevaar voor eigen leven hebben staan blussen.

De schade bleef dus voor ons beperkt tot een paar emmers, een wastobbe en wat linnengoed dat bij het blussen was gebruikt. Zelf heb ik niet zo veel meegekregen van de felle straatgevechten, want als kind wordt je zoveel mogelijk in bescherming genomen. Ik werd namelijk ondergebracht in de WC. Dat was volgens mijn ouders het meest veilige plekje. Het werd gestut door 4 stevige muren, vlak bij elkaar. Het geluid van buiten drong er slechts zachtjes door en plassen van de spanning en emotie was ook geen probleem.

Toen de straat gezuiverd was van de Duitsers en de brand geblust was, konden wij weer terug naar ons huis. Er stond een grote Canadese tank voor de deur en van de militair die uit het mangat naar buiten klom kreeg ik een gevitaminiseerd snoepje. Toch wel leuke lui die Canadezen.


Bekijk alle afleveringen “Mijn jeugd in Amsterdam-Noord

© 2022 Wim Mulder. Op deze publicatie berust auteursrecht.

Wilt u contact opnemen met Wim mulder?
Dat kan door de redactie een mail te sturen. Wij sturen uw bericht dan door naar Wim.


AmsterdamNoord.com Oorlogskind

Waardeer onze website!!

Als je onze website waardeert en je waardering wilt laten blijken met een vrijwillige bijdrage: graag!
(PS, wil je de overmaking helemaal afronden? We zien best vaak niet afgeronde overmakingen staan en dat is zonde)



Mijn gekozen vrijwillige bijdrage € -